18 maart 2024 • De Einasto Supercluster: het nieuwe kosmische zwaargewicht
Een internationaal team van wetenschappers onder leiding van astronomen van de Universiteit van Tartu (Estland) heeft talrijke superclusters in het heelal ontdekt. De meest in het oog springende van deze is vernoemd naar de Estse astronoom Jaan Einasto, een pionier op dit gebied, die op 23 februari zijn 95e verjaardag viert. Aan het onderzoek hebben wetenschappers uit Estland, India, Japan, Spanje en Finland meegedaan.  Superclusters zijn de grootste en meest massarijke verzamelingen van sterrenstelsels in het heelal. Bij hun onderzoek hebben de wetenschappers vastgesteld dat de gemiddelde supercluster zes miljoen miljard keer zoveel massa heeft als onze zon en ruwweg 200 miljoen lichtjaar groot is. Daarmee zijn superclusters ongeveer tweeduizend keer zo groot als ons Melkwegstelsel. De zwaarste van de opgespoorde superclusters, de Einasto Supercluster, bevindt zich op ongeveer drie miljard lichtjaar afstand van de aarde. De kolossale structuur bevat het massa-equivalent van ongeveer 26 miljoen miljard zonnen. Een lichtstraal die aan het ene uiteinde van deze kolos vertrekt, doet er 350 miljoen jaar over om het andere uiteinde te bereiken. Het Estse team heeft in totaal 662 superclusters ontdekt en geanalyseerd. Daarbij hebben de onderzoekers vastgesteld dat clusters van sterrenstelsels die deel uitmaken van een supercluster meer massa hebben dan clusters daarbuiten. Dit bewijst dat de groei en evolutie van clusters in superclusters een ander verloop kent. Hoewel superclusters een aanzienlijke massa bezitten, is deze massa verdeeld over een enorm volume. Hierdoor hebben ze een geringere gemiddelde dichtheid dan sterrenstelsels. Toch is hun dichtheid groot genoeg om met hun zwaartekracht de beweging van materie binnen de supercluster te beïnvloeden. Waarnemingen laten zien dat ons heelal in versneld tempo uitdijt, waardoor de onderlinge afstanden tussen sterrenstelsels in de loop van de tijd toenemen. Uit het Estse onderzoek blijkt echter dat de gemiddelde expansiesnelheid van sterrenstelsels binnen superclusters kleiner is dan de globale expansiesnelheid van het heelal. Dit wordt toegeschreven aan de zwaartekracht van de supercluster, die de algehele uitdijing van het heelal tegenwerkt. Deze aantrekkende kracht is echter niet groot genoeg om van een supercluster een gravitationeel gebonden systeem te maken. Uiteindelijk zal de versnellende uitdijing van het heelal de strijd winnen. (EE)
Meer informatie:
Einasto Supercluster: the new heavyweight contender in the universe

   
14 maart 2024 • Reusachtige vulkaan ontdekt op Mars
Tijdens een bijeenkomst van planeetwetenschappers in de Amerikaanse staat Texas is de ontdekking bekendgemaakt van een enorme vulkaan en een mogelijke ijsgletsjer in het oostelijke deel van het vulkanische Tharsis-complex nabij de evenaar van de planeet Mars. De vulkaan is sinds 1971 talloze keren vastgelegd door ruimtesondes, maar is zo sterk geërodeerd dat hij al die tijd onopgemerkt is gebleven. Hij bevindt zich aan het westelijke uiteinde van het bekende klovenstelsel Valles Marineris (Marinervallei). De vulkaan, die voorlopig de Noctis-vulkaan wordt genoemd, reikt tot een hoogte van iets meer dan negen kilometer en is 450 kilometer breed. Zijn reusachtige omvang en complexe geologische geschiedenis wijzen erop dat hij heel lang actief is geweest. In het zuidoostelijke deel ervan bevindt zich een dunne, recente vulkanische afzetting waaronder waarschijnlijk nog gletsjerijs ligt. Dat laatste maakt de ontdekking extra bijzonder: het zou weleens een interessant gebied kunnen zijn voor de speurtocht naar (voormalig) leven op Mars. Over de nu ontdekte reuzenvulkaan is verder nog niet veel bekend. Wel staat vast dat hij zich al vroeg in de geschiedenis van Mars begon op te bouwen – maar hóé vroeg is onduidelijk. Ook is onbekend of de vulkaan nog steeds actief is en opnieuw zou kunnen uitbarsten. De ontdekking is gedaan onder leiding van planeetwetenschappers Pascal Lee van het SETI Institute en het Mars Institute, en Sourabh Shubham van de Universiteit van Maryland. (EE)
Meer informatie:
Giant Volcano Discovered on Mars

   
13 maart 2024 • Webb ziet al in protosterren belangrijke ingrediënten voor leefbare werelden
Een internationaal team van wetenschappers, geleid door astronomen van de Universiteit Leiden, heeft met de Webb-ruimtetelescoop ontdekt dat belangrijke ingrediënten voor het maken van potentieel leefbare werelden aanwezig zijn in jonge protosterren (Astronomy & Astrophysics, 13 maart). De aanwezigheid van complexe organische moleculen in de vaste fase in protosterren werd tientallen jaren geleden voor het eerst voorspeld op basis van laboratoriumexperimenten, en er zijn al voorzichtige detecties van deze moleculen gedaan door andere ruimtetelescopen. Dit geldt ook voor Webb’s Early Release Science Ice Age-programma, dat met succes diverse soorten ijs ontdekte in de donkerste, koudste regionen van een moleculaire wolk. Als onderdeel van het James Webb Observations of Young ProtoStars-programma (JOYS+), zijn deze complexe organische moleculen met het gevoelige midinfraroodinstrument MIRI geïdentificeerd, en hiermee is bevestigd dat ze aanwezig zijn in het interstellaire ijs. Het gaat om de detectie van aceetaldehyde (ethanal), ethanol, methylformiaat en waarschijnlijk azijnzuur. De ontdekking draagt bij aan het beantwoorden van al lang bestaande vragen in de astrochemie. Teamleider Will Rocha van de Sterrewacht Leiden licht toe: ‘Wat is de oorsprong van de complexe organische moleculen in de ruimte? Worden ze gemaakt in de gasfase of in ijs? De ontdekking van complexe organische moleculen in ijs suggereert dat chemische reacties in de vaste fase op het oppervlak van koude stofkorrels complexe soorten moleculen kunnen bouwen.’  Het team heeft de resultaten van dit onderzoek opgedragen aan teamlid Harold Linnartz, die eind vorig jaar plotseling overleed. Hij was directeur van het Leidse Laboratorium voor astrofysica en veel van de ijsspectra van eenvoudige en complexe moleculen die in dit onderzoek werden gebruikt, werden door studenten onder zijn supervisie verzameld. Linnartz was verrukt over de kwaliteit van de Webb-gegevens die deze identificaties mogelijk maakten, en het belang van deze resultaten voor de astrochemie. Het team ontdekte ook eenvoudiger moleculen, waaronder methaan, zwaveldioxide, formaldehyde en mierenzuur. Zwaveldioxide stelt het team in staat om het ‘zwavelbudget’ in protosterren te onderzoeken. Bestaand onderzoek suggereert dat zwavelhoudende verbindingen een belangrijke rol hebben gespeeld in het aansturen van metabolische reacties op de jonge aarde. 
Meer informatie:
Volledig persbericht

   
13 maart 2024 • Condor-telescoop legt uiterst zwakke objecten vast
Een nieuwe telescoop met de naam ‘Condor Array Telescope’ kan voor astrofysici een nieuw venster op het heelal openen, door opnamen te maken van objecten met een zeer lage oppervlaktehelderheid. In vier artikelen die deze maand in de Monthly Notices of the Royal Astronomical Society (MNRAS) zijn gepubliceerd, presenteren astronomen de eerste wetenschappelijke bevindingen die op basis van Condor-opnamen zijn gedaan. Het project wordt geleid door wetenschappers van Stony Brook University en het American Museum of Natural History (AMNH). De nieuwe ‘array-telescoop’ gebruikt computers om het licht van verschillende kleinere telescopen te combineren tot het equivalent van één grotere telescoop, en kan astronomische verschijnselen detecteren die onwaarneembaar zwak zijn voor conventionele telescopen. Met dit  instrument hebben astronomen onder meer gezocht naar extreem zwakke ‘sterrenstromen’ rond het nabije sterrenstelsel NGC 5907, een bekend spiraalstelsel op zo’n 50 miljoen lichtjaar van de aarde. Zulke stromen ontstaan wanneer kleine sterrenstelsels worden verstoord door de zwaartekracht van een naburig groter sterrenstelsel. Op een eerdere opname die in 2010 met een andere telescoop werd gemaakt, leek een opmerkelijke sterrenstroom zichtbaar te zijn die twee complete lussen van een helix rond het sterrenstelsel vormde. Maar op een latere opname, in 2019 gemaakt met de Dragonfly Telephoto Array, was die helix niet te bekennen. Om hier het fijne van te weten, heeft het Condor-team een nieuwe langbelichte opname van NGC 5907 gemaakt, en ook daarop is de helix niet te zien. Hieruit concluderen de astronomen dat de helix op de opname uit 2010 waarschijnlijk een artefact is dat door het beeldverwerkingsproces is veroorzaakt. De Condor Array is ook gebruikt om de dwergnova Z Camelopardalis of 'Z Cam’ nog eens goed te bekijken. Op een opname die in januari 2007 werd verkregen met de 4-meter telescoop van de sterrenwacht op Kitt Peak (Arizona, VS), is een gedeeltelijke gasschil rond deze ster te zien. De nieuwe Condor-opname bewijst dat het in werkelijkheid gaat om een complete gasschil, die bovendien wordt omgeven door een tweede, grotere gasschil. De nieuwe waarneming bevestigt het al bestaande vermoeden dat de binnenste schil meer dan 2000 jaar geleden is gevormd bij een explosie op het oppervlak van een witte dwergster. Bij deze explosie werd Z Cam, die doorgaans niet met het blote oog te zien is, tijdelijk zo helder, dat hij door Chinese astronomen kon worden opgetekend. (EE)
Meer informatie:
Condor Array Telescope Reveals a New World for Astrophysicists

   
13 maart 2024 • De eerste sterrenstelsels ‘groeiden’ veel sneller dan verwacht
Een internationaal onderzoeksteam onder leiding van Kit Boyett van de Universiteit van Melbourne (Australië) heeft gedetailleerde waarnemingen gedaan van een van de vroegst bekende sterrenstelsels: Gz9p3. Met behulp van de Webb-ruimtetelescoop ontdekten de astronomen dat Gz9p3 al miljarden sterren bevat en veel massarijker en volwassener is dan verwacht (Nature Astronomy, 7 maart). Nog maar een paar jaar geleden was Gz9p3 niet meer dan een nietig stipje in het beeldveld van de Hubble-ruimtetelescoop. Maar met Webb kunnen astronomen dit object nu gedetailleerd bestuderen zoals het er 510 miljoen jaar na de oerknal (ongeveer 13 miljard jaar geleden) uitzag. De resultaten suggereren dat, om deze omvang te bereiken, het stelsel zich veel sneller en efficiënter moet hebben ontwikkeld dan voor mogelijk werd gehouden. Gz9p3 is niet alleen groot en zwaar, maar zijn complexe vorm wijst er ook op dat het een van de vroegste samensmeltingen van sterrenstelsels betreft die ooit zijn waargenomen. En de Webb-opnamen laten zien dat de samensmelting nog niet is voltooid: er zijn nog steeds twee afzonderlijke componenten te zien. Met Webb hebben de astronomen ook het het licht van het sterrenstelsel uiteen kunnen rafelen tot een spectrum, net zoals een prisma wit zonlicht kan splitsen in de kleuren van de regenboog. De meeste onderzoeken naar zeer verre objecten als deze laten alleen zeer jonge sterren zien, omdat jongere sterren feller stralen en hun licht dus de opnamen domineert. Zo kan een jonge heldere populatie die is ontstaan door het samensmelten van sterrenstelsels een populatie van meer dan 100 miljoen jaar oude sterren compleet overstralen. Met behulp van spectroscopie kunnen de twee populaties van elkaar onderscheiden worden. Specifieke elementen in het spectrum (waaronder silicium, koolstof en ijzer) laten zien dat de oudere populatie het sterrenstelsel heeft verrijkt met allerlei chemische elementen. Niet alleen de omvang van de twee botsende sterrenstelsels is verrassend, maar ook de snelheid waarmee ze chemisch zo volwassen zijn geworden. De Webb-waarnemingen bewijzen dat er in de nasleep van de oerknal een efficiënte productie van sterren en zware elementen op gang is gekomen, die verband houdt met opeenvolgende samensmeltingen van sterrenstelsels. Hierdoor konden sterrenstelsels met miljarden sterren zich eerder vormen dan verwacht. Eenzame sterrenstelsels bouwen hun sterrenpopulaties ter plekke op met behulp van hun eindige gasvoorraden, maar dit groeiproces verloopt vaak vrij traag. Bij interacties met soortgenoten trekken sterrenstelsels nieuwe gasvoorraden aan die als grondstof voor snelle stervorming kunnen dienen. Samensmeltingen kunnen dit proces verder versnellen. (EE)
Meer informatie:
Detailed pictures of one of the first galaxies show growth in the early Universe was much faster than first thought

   
12 maart 2024 • Raadsel omtrent de uitdijing van het heelal houdt stand
Astronomen worstelen al geruime tijd met het feit dat het heelal momenteel sneller uitdijt dan op basis van waarnemingen van hoe het er kort na de oerknal uitzag mag worden verwacht. De eenvoudigste verklaring hiervoor had kunnen zijn dat er een foutje was geslopen in de afstandsmetingen die de Hubble-ruimtetelescoop de afgelopen dertig jaar heeft gedaan. Maar waarnemingen van de nieuwe Webb-ruimtetelescoop laten zien dat er niks mis is met de Hubble-resultaten. Astronomen gebruiken verschillende methoden om relatieve afstanden in het heelal te meten. Tezamen staan deze technieken bekend als de kosmische afstandsladder. Elke sport of meettechniek van deze denkbeeldige ladder is voor kalibratie afhankelijk van de vorige stap. De eerste afstandsmetingen die de Webb-ruimtetelescoop in 2023 deed, bevestigden al dat de metingen die Hubble van het uitdijend heelal had gedaan accuraat waren. De hoop bestond echter dat er toch wat verborgen effecten in de metingen zaten die zichtbaar zouden worden naarmate we dieper het heelal in keken. Zo zouden helderheidsmetingen van sterren kunnen worden beïnvloed door ‘stellar crowding’ – het effect dat ervoor zorgt dat, van grote afstand, groepjes sterren niet los van elkaar kunnen worden gezien. Dit laatste zou met name gevolgen hebben voor afstandsbepalingen die gebruik maken van de helderheden van zogeheten cepheïden – een bepaald type pulserende sterren waarbij een direct verband bestaat tussen pulsperiode en absolute helderheid. Op zichtbare golflengten zou ook tussenliggend stof de metingen nadelig kunnen beïnvloeden. Webb bekijkt het heelal echter door een ‘infraroodbril’ en is daardoor veel minder gevoelig voor interstellair stof. Ook maakt hij scherpere foto’s, waardoor hij cepheïden gemakkelijker van naburige sterren kan onderscheiden. De conclusie: stellar crowding kan niet de verklaring zijn voor de afwijkende uitdijingssnelheid van het het heelal. De afstandsladder zoals die door Hubble en Webb wordt waargenomen sluit daardoor nog steeds niet goed aan op waarnemingen van de nagloed van de oerknal, die door de Europese satelliet Planck zijn verricht. Hoe de kosmische uitdijing in de tussenliggende miljarden jaren is veranderd, is vooralsnog onbekend. (EE)
Meer informatie:
NASA's Webb, Hubble Telescopes Affirm Universe's Expansion Rate, Puzzle Persists

   
11 maart 2024 • Landelijke Sterrenkijkdagen op 15, 16 en 17 maart
Van vrijdag 15 tot en met zondag 17 maart a.s. vinden de Landelijke Sterrenkijkdagen plaats. Op deze dagen kan het publiek op tientallen locaties in Nederland door een telescoop de sterrenhemel bewonderen. De sterrenkijkdagen zijn al 48 jaar dé gelegenheid om kennis te maken met het sterrenkijken door een telescoop, of een eerste bezoek te brengen aan een sterrenwacht. Op de meeste locaties is de toegang gratis. Kijk op www.sterrenkijkdagen.nl voor alle details. Als het weer ongeschikt blijkt voor het sterrenkijken, dan is er op veel deelnemende locaties een aanvullend programma met fascinerende verhalen over actuele sterrenkundige onderwerpen. Ook zijn er planetariumvoorstellingen, demonstraties van telescopen en kun je informatie krijgen over weer- en sterrenkunde als hobby. Dit jaar kun je voor het eerst op veel plaatsen de KNVWS-waarneemstrippenkaart krijgen. Daar staan leuke sterrenkundige zaken op en kun je bijhouden wat je al gezien hebt of waaraan je hebt meegedaan. Vroeg in de avond, rond acht uur, kun je boven de westelijke horizon de planeet Jupiter zien. Met een telescoop kun je dan proberen om ook enkele van zijn manen te ontdekken. Niet ver er vandaan staat het Zevengesternte, een verzameling van jonge sterren. Tussen de maan en het Zevengesternte staat de planeet Uranus. Je hebt een telescoop nodig om die te zien. De maan is dit weekend voor wat minder dan de helft verlicht en vooral vroeg in de avond te zien. Tijdens je bezoek kun je proberen om met je smartphone door de telescoop een maanfoto te maken. 
Meer informatie:
Volledig persbericht

   
8 maart 2024 • Snelle draaiing van ster Betelgeuze is mogelijk maar schijn
Betelgeuze is een bekende rode superreus in het sterrenbeeld Orion. De laatste tijd heeft hij veel aandacht gekregen, vooral omdat variaties in zijn helderheid tot de speculatie hebben geleid dat de ster op ontploffen staat, maar ook omdat waarnemingen erop wezen dat hij veel sneller ronddraait dan verwacht. Dit laatste wordt nu in twijfel getrokken door een internationaal team van astronomen van het Max-Planck-Institut für Astrophysik (Duitsland). Betelgeuze is een van de grootste sterren die we kennen. Met een diameter van meer dan een miljard kilometer is hij bijna duizend keer zo groot als de zon. Als je hem in het centrum van ons zonnestelsel zou plaatsen, zou hij de aarde verzwelgen en zou zijn atmosfeer tot aan Jupiter reiken. Een ster van deze omvang zou eigenlijk niet snel mogen ronddraaien. Tijdens hun ontwikkeling zwellen de meeste sterren namelijk op en gaan ze juist langzamer draaien. Toch wijzen recente waarnemingen erop dat Betelgeuze behoorlijk snel draait: met 5 km/s – twee orden van grootte sneller dan mogelijk wordt geacht. Het belangrijkste bewijs voor de snelle draaiing van Betelgeuze is afkomstig van de Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (ALMA). De 66 schotelantennes van ALMA werken samen alsof het één reuzentelescoop is. Ze gebruiken een techniek (interferometrie), waarbij twee of meer antennes een signaal uit het heelal oppikken en hun krachten bundelen om informatie te verkrijgen over de bron van het signaal. Met behulp van deze techniek ontdekten astronomen dat de ene helft Betelgeuze op ons af lijkt te komen en de andere helft zich van ons verwijdert. Uit deze waarneming kan worden afgeleid dat de ster snel ronddraait. Deze interpretatie zou vanzelfsprekend zijn geweest als Betelgeuze een perfect ronde bol was geweest. Het oppervlak van de superreus is echter nogal dynamisch en wordt gedomineerd door een proces dat convectie wordt genoemd. In ons dagelijks leven kennen we convectie van de opstijgende bellen in een pan water die op het vuur staat. In Betelgeuze gebeurt ongeveer hetzelfde, maar dan veel heftiger: de opstijgende ‘bellen’ kunnen zo groot zijn als de baan van de aarde om de zon en bestrijken een groot deel van het oppervlak van de ster. En ze stijgen en dalen met snelheden tot wel 30 km/s. Op basis van dit natuurkundige plaatje biedt een internationaal team onder leiding van Jing-Ze Ma, promovendus aan het Max-Planck-Institut für Astrophysik, nu een alternatieve verklaring voor de ‘dipolaire’ snelheidskaart van Betelgeuze. Volgens de onderzoekers kan het gebeuren dat een cluster van bellen opstijgt aan de ene kant van de ster, en een andere groep bellen neerdaalt aan de andere kant. Vanwege de beperkte resolutie (beeldscherpte) van de ALMA-telescoop kunnen deze convectieve effecten voor draaiing worden aangezien, zoals met behulp van computersimulaties is bevestigd. (EE)
Meer informatie:
A new spin on Betelgeuse’s boiling surface

   
8 maart 2024 • ‘Buitenaards signaal’ was afkomstig van een voorbijrijdende vrachtwagen
Geluidsgolven waarvan gedacht werd dat ze afkomstig waren van een meteoroïde die in 2014 ten noorden van Papoea-Nieuw-Guinea de aardatmosfeer binnendrong en als een zeer heldere vuurbol te zien was, waren vrijwel zeker trillingen van een vrachtwagen die over een nabijgelegen weg reed, zo blijkt uit nieuw onderzoek onder leiding van de Johns Hopkins Universiteit (VS). De bevinding roept twijfels op over de bewering dat materialen die vorig jaar uit de oceaan zijn opgevist van ‘buitenaardse technologische’ aard zijn, zoals in diverse media werd gesuggereerd. ‘Het signaal veranderde in de loop van de tijd van richting, precies in overeenstemming met een weg die langs de seismometer loopt’, aldus Benjamin Fernando, seismoloog aan de Johns Hopkins Universiteit die het onderzoek leidde. ‘Het is heel moeilijk om vast te stellen of een bepaald signaal ergens níét van afkomstig is. Maar wat we wel kunnen doen is aantonen dat er veel van dit soort signalen zijn, en dat ze alle kenmerken hebben die we van een vrachtwagen zouden verwachten en geen van de kenmerken die bij een meteoor passen. Nadat de meteoroïde in januari 2014 de aardatmosfeer was binnengedrongen, werd deze gebeurtenis in verband gebracht met bodemtrillingen die werden geregistreerd op een seismisch station op Manus Island in Papoea-Nieuw-Guinea. Maar volgens Fernando en zijn team berust deze veronderstelling op verkeerd geïnterpreteerde gegevens, en kwam de meteoroïde eigenlijk ergens anders de atmosfeer binnen. Ze vonden geen bewijs van seismische golven van de meteoor: ‘De locatie van de vuurbol was eigenlijk heel ver weg van waar de oceanografische expeditie heen ging fragmenten van de meteoroïde op te halen. Ze gebruikten niet alleen het verkeerde signaal, ze zochten ook op de verkeerde plek.’ Met behulp van gegevens van seismische stations in Australië en Palau die zijn ontworpen om geluidsgolven van kernproeven te detecteren, identificeerden Fernando en zijn team een meer waarschijnlijke locatie voor de meteoroïde, meer dan 150 kilometer van het gebied dat in eerste instantie werd onderzocht. Ze concluderen daaruit dat de materialen die van de oceaanbodem zijn geborgen kleine, gewone meteorieten waren, of deeltjes die afkomstig waren van andere meteorieten die op het aardoppervlak insloegen, vermengd met aardse vervuiling. (EE)
Meer informatie:
Interstellar Signal Linked to Aliens Was Actually Just a Truck

   
7 maart 2024 • Waar kijken Hubble en Webb op dit moment naar?
Het is niet moeilijk om erachter te komen wat de ruimtetelescopen Hubble en Webb in het verleden hebben waargenomen. Er gaat bijna geen week voorbij zonder nieuws over een kosmische ontdekking die mogelijk is gemaakt met behulp van foto’s, spectra en andere gegevens die door deze productieve astronomische observatoria zijn vastgelegd. Maar waar kijken Hubble en Webb op dit moment naar? NASA’s Space Telescope Live, een webapplicatie die oorspronkelijk in 2016 werd ontwikkeld om realtime updates over Hubble-waarnemingen te verspreiden, biedt nu rechtstreeks toegang tot actuele informatie over huidige, vroegere en komende waarnemingen van zowel Hubble als Webb. Space Telescope Live biedt een eenvoudige en boeiende manier om meer te weten te komen over hoe astronomisch onderzoek in zijn werk gaat. Met de opnieuw ontworpen interface en uitgebreide functionaliteit kunnen gebruikers niet alleen zien welke planeet, ster, nevel, sterrenstelsel of hemelgebied elke telescoop op dit moment bekijkt, maar ook waar aan de hemel deze doelwitten zich bevinden; welke wetenschappelijke instrumenten worden gebruikt om de beelden, spectra en andere gegevens vast te leggen; wanneer en hoe lang de waarnemingen precies gepland staan; wat de status van de waarneming is; wie het onderzoek leidt en vooral: wat de wetenschappers proberen te ontdekken. Ook de volledige catalogus van eerdere waarnemingen is beschikbaar. De inzoombare hemelkaart met de locatie van het onderzoeksobject is gebaseerd op de interactieve Aladin Sky Atlas, die aan de hand van telescopische opnamen vanaf de aarde de waarneming van context voorziet. Omdat de door Hubble en Webb verzamelde gegevens eerst moeten worden verwerkt, en in veel gevallen ook moeten worden geanalyseerd, voordat ze worden vrijgegeven aan het publiek en de astronomische gemeenschap, bevat Space Telescope Live geen realtime beeldmateriaal van de twee ruimtetelescopen. Space Telescope Live is ontwikkeld voor desktop- en mobiele apparaten en is bereikbaar via NASA’s officiële Hubble- en Webb-websites. Aanvullende informatie over de inhoud, waaronder uitleg over de informatie die in de tool wordt weergegeven, is te vinden in de (Engelstalige) gebruikershandleiding. (EE)
Meer informatie:
What Are Hubble and Webb Observing Right Now?

   
6 maart 2024 • Astronomen zien oudste ‘dode’ sterrenstelsel dat ooit is waargenomen
Een internationaal team van astronomen heeft met de Webb-ruimtetelescoop een sterrenstelsel ontdekt dat meer dan 13 miljard jaar geleden plotseling is gestopt met het vormen van nieuwe sterren. Daarmee is dit het oudste ‘dode’ sterrenstelsel dat ooit is waargenomen (Nature, 6 maart). De stervorming in het stelsel, dat de aanduiding JADES-GS-z7-01-QU heeft gekregen, kwam snel op gang, maar viel bijna net zo snel weer stil: ongebruikelijk voor een sterrenstelsel in de vroege geschiedenis van het heelal. Onduidelijk is nog of de huidige rust tijdelijk of permanent is, en waardoor de sterproductie is stilgevallen. Astronomen weten dat de vorming van nieuwe sterren in een sterrenstelsel om verschillende redenen kan stilvallen, bijvoorbeeld omdat er zó snel nieuwe sterren worden geproduceerd, dat de aanwezige gasvoorraad heel snel opraakt. Een andere mogelijkheid is dat een superzwaar zwart gat in het centrum van het stelsel een dermate hevige ‘wind’ produceert, dat het gas uit het sterrenstelsel wordt weggeblazen. In beide gevallen kunnen er – al dan niet tijdelijk – geen nieuwe sterren meer ontstaan. Aan de hand van gegevens van de JWST Advanced Deep Extragalactic Survey (Jades) hebben de astronomen vastgesteld dat de stervorming in dit specifieke stelsel ergens tussen de dertig en negentig miljoen jaar heeft geduurd. Maar tussen de tien en de twintig miljoen jaar vóór het moment waarop het door Webb werd waargenomen, stopte de stervorming abrupt. Astronomen hebben al eerder dode sterrenstelsels in het vroege heelal waargenomen, maar JADES-GS-z7-01-QU is het oudste tot nu toe: het werd slechts 700 miljoen jaar na de oerknal gevormd. Het stelsel is niet alleen heel oud, maar heeft ook een vrij geringe massa, ongeveer gelijk aan die van de Kleine Magelhaense Wolk – een dwergstelsel nabij ons Melkwegstelsel, dat overigens nog steeds nieuwe sterren aan het vormen is. De onderzoekers vermoeden dat dit sterrenstelsel, hoewel het er op het moment dat het is waargenomen dood uitziet, in de 13 miljard jaar sindsdien weer tot leven kan zijn gekomen en nieuwe sterren is gaan vormen. (EE)
Meer informatie:
Astronomers spot oldest ‘dead’ galaxy yet observed

   
6 maart 2024 • Internationale samenwerking resulteert in nauwkeurigere computersimulatie van het heelal
Met behulp van supercomputers kunnen astronomen de vorming van sterrenstelsels nabootsen van de oerknal tot nu. De voorspellingen van zulke modellen worden echter beïnvloed door beperkingen in de resolutie van de berekeningen en door aannames over een aantal factoren, zoals de levensloop van sterren en de evolutie van het interstellaire medium waar zij deel van uitmaken. Een internationaal onderzoeksteam heeft de afgelopen acht jaar honderd miljoen uren aan computer-rekentijd besteed om zulke simulaties zo nauwkeurig mogelijk te maken (The Astrophysical Journal, 1 maart). Om mogelijke foutbronnen in de simulaties te minimaliseren hebben 160 onderzoekers van zestig instellingen voor hoger onderwijs, onder leiding van Santi Roca-Fàbrega van de Universiteit van Lund (Zweden), Ji-hoon Kim van de Nationale Universiteit van Seoul (Zuid-Korea) en Joel R. Primack van de Universiteit van Californië te Santa Cruz (VS), de koppen bij elkaar gestoken. Ze hebben de resultaten en algoritmes van de ‘rekenmeesters’ achter ’s werelds beste simulaties van sterrenstelsels bijeengebracht en met elkaar vergeleken. De resultaten van deze samenwerking – de zogeheten CosmoRun-simulaties – zijn nu gepubliceerd in het vakblad The Astrophysical Journal. Hierin hebben de onderzoekers de vorming van een sterrenstelsel met dezelfde massa als de Melkweg geanalyseerd. De simulatie is gebaseerd op dezelfde astrofysische aannames over de ultraviolette achtergrondstraling die door de eerste sterren in het heelal is geproduceerd, de afkoeling en opwarming van interstellair gas en het proces van de stervorming. De nieuwe resultaten brengen de onderzoekers tot de conclusie dat schijfvormige sterrenstelsels zoals ons Melkwegstelsel heel vroeg in de geschiedenis van het heelal zijn ontstaan. Dat is in overeenstemming met recente waarnemingen van de Webb-ruimtetelescoop. Ook hebben de astronomen een manier gevonden om het aantal satellietstelsels – sterrenstelsels die om grotere sterrenstelsels draaien – in overeenstemming te brengen met de waarnemingen. Het aantal satellietstelsels dat astronomen hebben waargenomen was tot nu toe namelijk veel kleiner dan de aantallen die door computersimulaties werden voorspeld (het zogeheten ontbrekende dwergstelselsprobleem). Daarnaast heeft het team aangetoond dat niet, zoals werd aangenomen, het aantal sterren en hun verdeling bepalend is voor een realistische simulatie, maar de hoeveelheid en de verdeling het gas rondom de sterrenstelsels. (EE)
Meer informatie:
New insights on how galaxies are formed

   
5 maart 2024 • Baanbrekend onderzoek onthult geheimen van planeetgeboorte rond tientallen sterren
Met een reeks onderzoeken heeft een team van astronomen nieuw licht geworpen op het fascinerende en complexe proces van de planeetvorming. De weergaloze opnamen, vastgelegd met de Very Large Telescope (VLT) van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO) in Chili, vormen een van de grootste inventarisaties van planeet-vormende schijven die ooit zijn gedaan. De onderzoeken omvatten waarnemingen van meer dan tachtig jonge sterren, waaromheen mogelijk planeten aan het ontstaan zijn. Dit levert astronomen een schat aan gegevens en unieke inzichten op over de manier waarop planeten in verschillende delen van ons sterrenstelsel ontstaan (Astronomy & Astrophysics, 5 maart). Tot op heden zijn meer dan vijfduizend planeten ontdekt die om andere sterren dan de zon draaien, vaak in stelsels die duidelijk verschillen van ons eigen zonnestelsel. Om te begrijpen waar en hoe deze diversiteit ontstaat, moeten astronomen de stof- en gasrijke schijven rond jonge sterren waarnemen – de kraamkamers van het planeetvormingsproces. Deze zijn het best te vinden in de enorme gaswolken waarin de sterren zelf worden gevormd. De nieuwe beelden laten zien dat planeet-vormende schijven net zo divers zijn als volgroeide planetenstelsels. ‘Sommige van deze schijven vertonen enorme spiraalarmen, die vermoedelijk worden aangedreven door het subtiele ballet van rondcirkelende planeten,’ zegt Christian Ginski, docent aan de Universiteit van Galway (Ierland) en hoofdauteur van een van de drie nieuwe onderzoeksartikelen die vandaag zijn gepubliceerd. Het team onderzocht in totaal 86 sterren in drie verschillende stervormingsgebieden binnen ons Melkwegstelsel: Taurus I en Kameleon I, beide op ongeveer zeshonderd lichtjaar van de aarde, en Orion, een gasrijke wolk op een afstand van ongeveer 1600 lichtjaar waarvan bekend is dat deze de geboorteplaats is van diverse sterren die meer massa hebben dan de zon. De waarnemingen zijn gedaan door een groot internationaal team van wetenschappers uit meer dan tien landen. De dataset leverde verschillende belangrijke inzichten op. In de Orionwolk ontdekte het team bijvoorbeeld dat omvangrijke planeet-vormende schijven minder vaak voorkomen bij sterren in groepen van twee of meer. Dit is een belangrijk resultaat, omdat de meeste sterren in ons Melkwegstelsel, anders dan de zon, een of meer begeleiders hebben. Daarnaast suggereert het ongelijkmatige uiterlijk van de schijven in dit gebied dat zich daarin zware planeten verschuilen, die ervoor kunnen zorgen dat de schijven kromtrekken en scheef komen te staan. In de toekomst hoopt het team nog dieper in het hart van planeet-vormende stelsels te kunnen duiken. Naar verwachting zal de 39 meter grote spiegel van ESO’s toekomstige Extremely Large Telescope (ELT) astronomen in staat stellen om de naaste omgeving van jonge sterren te onderzoeken, waar zich rotsachtige planeten zoals de onze zouden kunnen vormen. (EE)
Meer informatie:
Volledig persbericht

   
29 februari 2024 • UV-straling van zware sterren verhindert ontstaan Jupiter-achtige planeet
Een internationaal team van wetenschappers met daarbij onder anderen Alessandra Candian (Universiteit van Amsterdam) en Xander Tielens (Universiteit Leiden) heeft met behulp van ruimtetelescoop Hubble en het ALMA-observatorium aangetoond dat uv-straling van zware sterren kan verhinderen dat planeten ontstaan (Science, 1 maart). Het team bestudeerde de Orionnevel, een bekende kraamkamer van sterren. De sterrenkundigen ontdekten dat een Jupiter-achtige planeet-in-wording in de protoplanetaire schijf d203-506 niet gevormd kon worden doordat zware sterren in de naburige Trapeziumcluster intense uv-straling produceren. De uv-straling zorgt ervoor dat gas uit de protoplanetaire schijf wordt weggeblazen. Daardoor is er te weinig gas over om een Jupiter-achtige planeet te vormen. 
Meer informatie:
Oorspronkelijk persbericht

   
29 februari 2024 • Astronomen ontdekken nieuw verband tussen water en planeetvorming
Onderzoekers hebben waterdamp ontdekt in de schijf rond een jonge ster, precies op de plek waar mogelijk planeten worden gevormd. Water is een onmisbaar ingrediënt voor het leven op aarde, en vermoed wordt dat het ook een belangrijke rol speelt bij de vorming van planeten. Maar tot nu toe was het nog nooit gelukt om in kaart te brengen hoe water is verdeeld in een stabiele, koele schijf – het soort schijf dat de gunstigste omstandigheden biedt voor de planeetvorming rond sterren. De nieuwe bevindingen zijn gebaseerd op gegevens van de Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (Nature Astronomy, 29 februari). ‘Ik had nooit gedacht dat we een opname konden maken van oceanen van waterdamp in hetzelfde gebied waar waarschijnlijk een planeet wordt gevormd,’ zegt Stefano Facchini, astronoom aan de Universiteit van Milaan (Italië), die leiding gaf aan het onderzoek waarvan de resultaten vandaag zijn gepubliceerd. De waarnemingen laten zien dat de binnenschijf van de jonge zonachtige ster HL Tauri, die op een afstand van 450 lichtjaar in het sterrenbeeld Stier staat, minstens drie keer zoveel water bevat als alle oceanen op aarde bij elkaar. ‘Het is echt opmerkelijk dat we niet alleen waterdamp kunnen detecteren, maar ook detailrijke beelden kunnen vastleggen op 450 lichtjaar van ons vandaan,’ voegt medeauteur Leonardo Testi, astronoom aan de Universiteit van Bologna (Italië) toe. De ALMA-waarnemingen hebben astronomen in staat gesteld om de verdeling van water in verschillende delen van de schijf rond HL Tauri te meten. Er is een aanzienlijke hoeveelheid water gevonden in het gebied waar zich een ringvormige leemte in de schijf van HL Tauri bevindt. Zo’n concentrische ‘scheiding’ in een schijf van gas en stof wordt uitgesleten door om de ster cirkelende jonge, planeetachtige objecten, die zo materiaal verzamelen en aangroeien. ‘Onze opnamen laten een aanzienlijke hoeveelheid waterdamp zien op verschillende afstanden van de ster, waaronder een leemte waar zich op dit moment mogelijk een planeet vormt,’ zegt Facchini. Dit wijst erop dat deze waterdamp van invloed kan zijn op de chemische samenstelling van planeten die zich in gebieden als deze vormen. Het opsporen van water met behulp van een telescoop op aarde is geen gemakkelijke opgave, omdat de vele waterdamp in de atmosfeer van onze planeet de straling die ALMA oppikt, verstoort. ALMA is een opstelling van tientallen radioschotels op ongeveer 5000 meter hoogte in de Chileense Atacama-woestijn, die met opzet op deze hoge en droge locatie is neergezet om zo min mogelijk last te hebben van de waterdamp in de aardatmosfeer. Momenteel is dit de enige waarneemfaciliteit op aarde die in staat is om het signaal van water in een koele planeet-vormende schijf te onderscheiden. ‘Het is echt heel spannend om op een opname te zien hoe watermoleculen vrijkomen uit ijzige stofdeeltjes,’ zegt ESO-astronoom Elizabeth Humphreys, die eveneens aan het onderzoek heeft meegewerkt. De stofdeeltjes in een schijf fungeren als kiemen voor de vorming van planeten. Ze botsen op elkaar en klonteren samen tot steeds grotere brokstukken die om de ster draaien. Astronomen denken dat waar het koud genoeg is om water aan stofdeeltjes te laten ‘aanvriezen’, alles beter aan elkaar blijft plakken – een ideale omgeving voor de vorming van planeten. ‘Onze resultaten laten zien dat de aanwezigheid van water de ontwikkeling van een planetenstelsel kan beïnvloeden, net zoals dat zo’n 4,5 miljard jaar geleden in ons eigen zonnestelsel gebeurde,’ aldus Facchini. (EE)
Meer informatie:
Oorspronkelijk persbericht

   
29 februari 2024 • Dwergstelsels waren verantwoordelijk voor de reionisatie van het heelal
Een internationaal onderzoeksteam heeft, met behulp van de Webb-ruimtetelescoop, voor het eerst spectroscopische waarnemingen gedaan van de zwakste sterrenstelsels tijdens de eerst miljard jaar van het heelal (Nature, 28 februari). De waarnemingen lossen een vraagstuk op waar astronomen al lang mee worstelen: welke objecten hebben de reionisatie van het heelal veroorzaakt? Er is nog veel onduidelijk over de periode in de vroege geschiedenis van het heelal die bekendstaat als het tijdperk van reionisatie. Tot aan deze periode was het heelal gevuld met een dichte ‘mist’ van waterstofgas, waardoor de ruimte in duisternis was gehuld. Daar kwam pas verandering in toen de eerste sterren het hen omringende gas ioniseerden en hun licht zich ongehinderd kon voortplanten. Astronomen zijn al tientallen jaren bezig om bronnen van straling op te sporen die krachtig genoeg kunnen zijn geweest om de kosmische waterstofmist geleidelijk te doen optrekken. Bij het nieuwe onderzoek hebben de astronomen Webb gericht op de Abell 2744, een cluster van sterrenstelsels op ongeveer vier miljard lichtjaar van de aarde die ook wel Pandora’s Cluster wordt genoemd. Deze enorme samenscholing van sterrenstelsels vervormt het weefsel van de ruimte, waardoor zij als een enorme natuurlijke lens fungeert. Als gevolg daarvan vergroot en vervormt de lenscluster de beelden van verre sterrenstelsels. Dankzij dit zogeheten zwaartekrachtlenseffect konden de astronomen objecten onderzoeken die van ons uit gezien ver achter Abell staan. Daarbij hebben ze acht extreem zwakke sterrenstelsels ontdekt die normaal gesproken zelfs met de geavanceerde Webb-ruimtetelescoop niet waarneembaar zouden zijn geweest. Uit het onderzoek blijkt dat deze zwakke sterrenstelsels enorme veel ultraviolet licht uitzenden – vier keer zoveel als tot nu toe werd aangenomen. Dit betekent dat de meeste energierijke fotonen die het heelal hebben gereïoniseerd waarschijnlijk van dwergstelsels als deze afkomstig waren. Om tot deze conclusie te komen, heeft het team extreem gevoelige beeldgegevens van de Webb-ruimtetelescoop gecombineerd met opnamen die de ‘oude’ Hubble-ruimtetelescoop van Abell 2744 heeft gemaakt. Zo konden extreem zwakke kandidaat-sterrenstelsels uit het reionisatietijdperk worden geselecteerd. Vervolgens werden met de nabij-infraroodspectrograaf van Webb de spectra van deze stelsels vastgelegd. Het is voor het eerst dat astronomen een betrouwbare schatting hebben kunnen maken van hoe talrijk de dwergstelsels in het vroege heelal waren. De resultaten bevestigen dat ze het meest voorkomende soort sterrenstelsels waren. (EE)
Meer informatie:
Webb finds dwarf galaxies reionised the Universe

   
27 februari 2024 • Geramde planetoïde Dimorphos vertoont mogelijk geen inslagkrater
Volgens een nieuwe analyse van de inslag van NASA-ruimtesonde DART op de kleine planetoïde Dimorphos, in september 2022, is laatstgenoemde mogelijk flink vervormd geraakt bij de botsing. En dat zou wel eens kunnen betekenen dat een geplande onbemande onderzoeksmissie naar Dimorphos geen inslagkrater zal aantreffen, maar een netjes ‘herstelde’ berg ruimtepuin (Nature Astronomy, 26 februari). De DART-missie – de Double Asteroid Redirection Test – had tot doel om te onderzoeken of het mogelijk is om een planetoïde van koers te doen veranderen door hem met een ruimtesonde te rammen. Dimorphos werd als doelwit gekozen, omdat het een kleine planetoïde is die om een grotere soortgenoot – Didymos – cirkelt. Een geslaagde inslag zou de omlooptijd van dit object meetbaar kunnen veranderen. En dat is ook precies wat er gebeurde: de verandering van de omlooptijd was zelfs groter dan verwacht. Omdat het nog wel even duurt voordat wetenschappers Dimorphos van dichtbij kunnen bestuderen, heeft een team onder leiding van planeetwetenschapper Sabina Raducan van de Universiteit van Bern (Zwitserland) voor een alternatieve aanpak gekozen. Het team heeft computersimulaties gemaakt van Dimorphos en de DART-ruimtesonde, om de (van grote afstand) waargenomen gevolgen van de inslag te reproduceren. Daarbij is gelet op de overdracht van impulsmoment van de ruimtesonde naar de planetoïde, de hoeveelheid materiaal die van Dimorphos werd weggeblazen, en de vorm die dat materiaal aannam terwijl het de ruimte in spoot. Bij hun simulaties konden Raducan en haar collega’s twee parameters variëren: de samenstelling en de dichtheid van Dimorphos. Bekend was al dat Dimorphos en Didymos losse samenballingen van stof en keien zijn. De simulaties bevestigen dat: ze laten zien dat Dimorphos dermate los in elkaar zit dat DART geen litteken op zijn oppervlak heeft achtergelaten. In plaats daarvan werd de planetoïde vervormd door de inslag en herschikte zijn losse oppervlaktemateriaal zich. Volgens de onderzoekers zou dit ook kunnen betekenen dat Dimorphos een ‘kindje’ van Didymos is. Laatstgenoemde is eveneens een losse samenballing van gesteente, en door zijn draaiing kan er vrij gemakkelijk materiaal van zijn oppervlak ontsnappen. En dat zou zich vervolgens weer hebben kunnen samenballen tot een maantje. Of dit scenario klopt, zal over enkele jaren duidelijk worden. In oktober wil het Europese ruimteagentschap ESA de ruimtesonde Hera lanceren, die Didymos en Dimorphos van dichtbij moet gaan bekijken. Naar verwachting zal zij eind 2026 op haar bestemming aankomen. (EE)
Meer informatie:
Asteroid Struck by a Spacecraft Might Be ‘Healing’ as its Surface Reforms (ScienceAlert)

   
27 februari 2024 • Mogelijke afstammeling van de eerste sterren kan meerdere voorouders hebben gehad
In juni 2023 maakten astronomen de ontdekking bekend van een ster wiens chemische samenstelling overeen zou komen met die van de eerste generatie van zeer zware sterren. Nieuw onderzoek wijst er echter op dat de ster – LAMOST J1010+2358 – toch niet zo ‘raszuiver’ hoeft te zijn. De eerste sterren in het heelal ontstonden door het samentrekken van gaswolken die uitsluitend uit waterstof, helium en een snufje lithium bestonden. Deze eenvoudige cocktail van chemische elementen maakte het mogelijk dat de eerste generatie van sterren enorme massa’s konden bereiken. Deze ‘oersterren’ produceerden nieuwe, zwaardere elementen in hun kernen en verspreidden deze uiteindelijk over het heelal. Hoewel de zware sterren van deze eerste generatie allang zijn verdwenen, zwerven hun nakomelingen mogelijk nog rond in het heelal. En het opsporen van zo’n afstammeling zou astronomen in staat kunnen stellen om meer te weten te komen over de allereerste sterren in het heelal. J1010+2358 werd gezien als zo’n mogelijke nakomeling, omdat zijn samenstelling suggereert dat hij bestaat uit gas dat is achtergelaten door een ster die maar liefst 260 keer zoveel massa had als onze zon. Een team onder leiding van Ioanna Koutsouridou (Universiteit van Florence, Italië) heeft nu onderzocht of J1010+2358 daadwerkelijk afstamt van één enkele, zware ster van de eerste generatie. Met behulp van chemische modelberekeningen hebben de astronomen vastgesteld dat J1010+2358 inderdaad een afstammeling moet zijn van een ster van 26 zonsmassa’s, maar dat hij waarschijnlijk meerdere stellaire voorouders heeft gehad. Doordat het spectrum van de ster een aantal opvallende hiaten vertoont, zoals een gebrek aan elementen met oneven atoomgetallen, waaronder natrium, kan op dit moment alleen worden vastgesteld dat zijn vermeende stellaire voorouder minimaal tien procent van zijn ‘metalen’ (astronomisch jargon voor alle elementen zwaarder dan helium) heeft bijgedragen. Kortom: voor zover astronomen nu kunnen nagaan, kan J1010+2358 meer dan één stellaire voorouder hebben. De jacht op afstammelingen van de eerste sterren gaat voorlopig dus gewoon door. (EE)
Meer informatie:
Have We Found a Direct Descendant of the First Stars?

   
26 februari 2024 • Metalen litteken ontdekt op ‘kannibaal-ster’
Wanneer een ster zoals onze zon het einde van zijn bestaan bereikt, kan hij de hem omringende planeten en planetoïden opslokken. Met behulp van de Very Large Telescope (VLT) van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO) in Chili hebben onderzoekers nu voor het eerst een duidelijk spoor van dit proces ontdekt: een litteken dat op het oppervlak van een witte dwergster is achtergelaten (The Astrophysical Journal Letters, 26 februari). ‘Het is algemeen bekend dat sommige witte dwergen – de langzaam afkoelende restanten van sterren zoals onze zon – delen van hun planetenstelsels opeten. We hebben nu ontdekt dat het magnetische veld van de ster daarbij een cruciale rol speelt, wat resulteert in een litteken op het oppervlak van de witte dwerg,’ zegt Stefano Bagnulo, astronoom aan het Armagh Observatory and Planetarium in Noord-Ierland (VK). Het litteken dat het team heeft waargenomen is een concentratie van metalen op het oppervlak van de witte dwerg WD 0816-310 – het overblijfsel ter grootte van de aarde van een ster die op onze zon leek, maar iets groter was. ‘We hebben aangetoond dat deze metalen afkomstig zijn van een planetair brokstuk dat minstens zo groot was als Vesta, die met een middellijn van ongeveer 500 kilometer de op één na grootste planetoïde van ons zonnestelsel is,’ aldus medeauteur Jay Farihi van het University College London (VK). De waarnemingen hebben ook aanwijzingen opgeleverd over hoe de ster aan zijn metalen litteken komt. Het team stelde vast dat de sterkte van de metaaldetectie tijdens de draaiing van de ster variaties vertoonde. Dit suggereerde dat de metalen zich hebben opgehoopt op een specifiek deel van het oppervlak van de witte dwerg, in plaats van gelijkmatig over het oppervlak te zijn verdeeld. De onderzoekers ontdekten ook dat deze variaties synchroon liepen met veranderingen in het magnetische veld van de witte dwerg, wat erop wijst dat het metalen litteken zich bij een van zijn magnetische polen bevindt. Bij elkaar duiden deze aanwijzingen erop dat het magnetische veld metalen naar de ster toe heeft gesluisd, en zo het litteken heeft veroorzaakt. ‘Verrassend genoeg was het materiaal niet gelijkmatig over het oppervlak van de ster verdeeld, zoals de theorie voorspelde. In plaats daarvan is een opeenhoping van planetair materiaal ontstaan, die op zijn plaats wordt gehouden door hetzelfde magnetische veld dat de neerstortende brokstukken naar het steroppervlak heeft geleid,’ aldus medeauteur John Landstreet van de Western University in Canada. (EE)
Meer informatie:
Oorspronkelijk persbericht

   
24 februari 2024 • Nieuwe maantjes ontdekt bij Uranus en Neptunus
Er zijn drie nieuwe maantjes ontdekt in ons zonnestelsel: eentje bij de planeet Uranus – de eerste en waarschijnlijk kleinste in meer dan twintig jaar – en twee bij Neptunus, waarvan de ene de zwakste maan is die ooit vanaf de aarde is opgespoord. De ontdekkingen zijn gedaan onder leiding van de Amerikaanse astronoom Scott Sheppard van Carnegie Science. Het nieuwe maantje van Uranus brengt het totaal voor deze planeet op 28. Met een grootte van slechts acht kilometer is het waarschijnlijk het kleinste maantje van Uranus. Het heeft de voorlopige aanduiding S/2023 U1 gekregen en zal uiteindelijk worden vernoemd naar een personage uit een toneelstuk van Shakespeare – in lijn met de overige buitenmanen van deze planeet. Het doet er 680 dagen over om eenmaal om Uranus te draaien. S/2023 U1 werd op 4 november 2023 voor het eerst waargenomen door Sheppard met de Magellan-telescopen van de Las Campanas-sterrenwacht in Chili. Bij vervolgwaarnemingen in december kon, in samenwerking met Marina Brozovic en Bob Jacobson van NASA’s Jet Propulsion Laboratory, de vermoedelijke omloopbaan van het maantje worden bepaald. Vervolgens wist Sheppard het nieuwe Uranusmaantje nog te lokaliseren op oudere beelden die hij zelf in 2021 met Magellan en de Subaru-telescoop in Hawaï had gemaakt. Sheppard gebruikte de Magellan Telescoop ook om de helderste van de twee nieuw ontdekte Neptununusmanen op te sporen. Het tweede, zwakkere maantje ontdekte hij met behulp van de Subaru-telescoop, in samenwerking met David Tholen van de Universiteit van Hawaï, Chad Trujillo van de Northern Arizona University en Patryk Sofia Lykawa van de Kindai-universiteit. Om het bestaan van dit uiterst zwakke object te kunnen bevestigen, moesten nog vervolgwaarnemingen worden gedaan met de Europese Very Large Telescope en de Gemini-telescoop in Chili. De helderste van de nieuwe Neptunusmanen, met de voorlopige aanduiding S/2002 N5, is circa 23 kilometer groot en doet ongeveer negen jaar over één omloop om de planeet. De zwakkere maan – S/2021 N1 - is ongeveer veertien kilometer groot en heeft een omlooptijd van bijna 27 jaar. Beide zullen worden vernoemd naar een van de Nereïden uit de Griekse mythologie. Alledrie de nieuwe manen doorlopen wijde, excentrische en schuine banen, wat suggereert dat ze zijn ingevangen door de zwaartekracht van Uranus en Neptunus, kort na de vorming van deze planeten in de gordel van stof en puin rond de nog jonge zon. (EE)
Meer informatie:
New moons of Uranus and Neptune announced

   
22 februari 2024 • Astronomen vinden overtuigend bewijs voor neutronenster in restant van ontplofte ster
Astronomen die gebruik maken van de Webb-ruimtetelescoop hebben een sterke aanwijzing gevonden dat er in het restant van supernova 1987A – de enige supernova van de afgelopen vierhonderd jaar die met het blote oog waarneembaar was – een zogeheten neutronenster is achtergebleven (Science, 22 februari). Een supernova is niets anders dan een ster die op spectaculaire wijze ontploft. In het geval van supernova 1987A ging het daarbij om een ster die minstens acht keer zoveel massa had als de zon. Dergelijke explosies zijn de belangrijkste bronnen van chemische elementen zoals koolstof, zuurstof en ijzer die leven mogelijk maken. Na de explosie blijft een klein compact object achter in de vorm van een neutronenster of een zwart gat. Hoewel supernova 1987A al meer dan dertig jaar wordt waargenomen, hebben astronomen het object dat na deze sterexplosie achterbleef niet rechtstreeks kunnen bekijken, omdat het (nog) verscholen zit een uitdijende wolk van gas en stof. Een internationaal onderzoeksteam geleid door de Zweedse astronoom Claes Fransson van de Universiteit van Stockholm en met inbreng van de Nederlandse astronoom Ewine van Dishoeck van de Sterrewacht Leiden, heeft het restant van supernova 1987A nu op infrarode golflengten waargenomen met de Webb-ruimtetelescoop, en daarbij de samenstelling van de puinwolk gemeten. Daarbij hebben de astronomen op de plaats van de explosie emissielijnen van sterk geïoniseerd argon- en zwavelgas kunnen aantonen. De aanwezigheid van deze sterk geïoniseerde gassen kan alleen worden verklaard als er een heldere bron van ultraviolette en röntgenstraling aanwezig is. Een zwart gat kan daar niet de oorzaak van zijn. De Webb-waarnemingen leveren daarmee het overtuigende bewijs dat na supernova 1987A een neutronenster is achtergebleven. Fransson en zijn team hebben twee verschillende scenario’s doorgerekend en daarbij vastgesteld dat argon- en zwavelatomen alleen kunnen zijn geïoniseerd door de ultraviolette en röntgenstraling van een neutronenster of eventueel door de ‘wind’ van energierijke deeltjes die door een snel rondtollende neutronenster wordt uitgestoten. In het het eerste geval zou het oppervlak van de ontstane neutronenster een temperatuur van ongeveer een miljoen graden moeten hebben, wat overigens al aanzienlijk minder heet is dan zijn ontstaanstemperatuur van 100 miljard graden, dertig jaar geleden. Om vast te stellen welk van beide scenario’s het juiste is, zullen vervolgwaarnemingen moeten worden gedaan met de ruimtetelescopen Webb en Hubble en telescopen op aarde. (EE)
Meer informatie:
Astronomers find first strong evidence of neutron star remnant of exploding star

   
22 februari 2024 • Kuipergordel is mogelijk omvangrijker dan gedacht
De Kuipergordel – het uitstrekte buitengebied van ons zonnestelsel – is wellicht aanzienlijk groter dan gedacht. Dat blijkt uit gegevens van een instrument van NASA-ruimtesonde New Horizons dat bijhoudt met hoeveel (microscopisch kleine) stofdeeltjes de ruimtesonde in botsing komt terwijl hij met een snelheid van 50.000 kilometer per uur door de ruimte raast. New Horizons werd in 2006 gelanceerd om de verre dwergplaneet Pluto en zo mogelijk nog enkele kleinere ijsachtige objecten te gaan bekijken. Inmiddels is de ruimtesonde al bijna 9 miljard kilometer van ons verwijderd, maar hij stuurt nog steeds gegevens naar de aarde. De verwachting was dat New Horizons, naarmate hij zich verder van de zon verwijdert, steeds minder stofdeeltjes tegen zou komen – de minuscule ijzige overblijfselen van botsingen tussen de grote objecten die de Kuipergordel bevolken. Maar dat lijkt dus niet het geval. Volgens planeetwetenschappers wijst dit erop dat de Kuipergordel miljarden kilometers breder is dan geschat. Buiten de Kuipergordel zou zich zelfs nog een tweede gordel van ijzig materiaal kunnen bevinden. De metingen komen op een moment dat wetenschappers van de New Horizons-missie, met behulp van telescopen zoals de Japanse Subaru-telescoop op Hawaï, een aantal Kuipergordelobjecten hebben ontdekt die zich ver voorbij de ‘traditionele’ buitenste rand van de Kuipergordel ophouden. Gedacht werd dat deze rand, waar de aantallen objecten beginnen af te nemen, zich op ongeveer 7,5 miljard kilometer van de zon bevindt, maar nieuw bewijs suggereert dat dit eerder 12 miljard kilometer of meer zal zijn. Wel is het denkbaar dat een deel van de geregistreerde deeltjes in het binnenste deel van de Kuipergordel zijn ontstaan, en door de stralingsdruk van de zon en andere factoren naar buiten zijn geduwd. Een andere mogelijkheid is dat New Horizons op een populatie van kortlevende ijsdeeltjes is gestuit, waarmee in de bestaande modellen van de Kuipergordel geen rekening is gehouden. Naar verwachting heeft New Horizons nog voldoende raketbrandstof en stroom om tot zeker 2040 te blijven functioneren. In dat geval zou de stofmeter t.z.t. zelfs de overgang kunnen registeren naar een gebied dat door interstellaire deeltjes – deeltjes van buiten ons zonnestelsel dus – wordt gedomineerd. (EE)
Meer informatie:
NASA’s New Horizons Detects Dusty Hints of Extended Kuiper Belt

   
20 februari 2024 • Verre ijswerelden zijn mogelijk geologisch actief
De verre dwergplaneten Eris en Makemake zijn mogelijk geologisch actief, net zoals Pluto. Dat wordt afgeleid uit recent onderzoek met de Webb-ruimtetelescoop (Icarus, april 2024). Voor geologische processen zijn aanzienlijke hoeveelheden warmte nodig. Omdat Pluto en andere objecten in de zogeheten Kuipergordel van ons zonnestelsel zijn ontstaan uit zeer koude materialen en nooit dicht genoeg in de buurt van de zon zijn gekomen om significant op te warmen, werd daarom lang aangenomen dat dergelijke ijswerelden vrijwel geen geologische activiteit zouden vertonen. Toch bleek uit opnamen van ruimtesonde New Horizons dat het oppervlak van Pluto in recente tijden is ‘ververst’. Voorlopig zijn er geen plannen om een ruimtesonde naar Eris en Makemake te sturen, maar dankzij de Webb-ruimtetelescoop kunnen planeetwetenschappers toch veel over hen te weten komen. Een team onder leiding van Christopher Glein (Southwest Research Institute, VS) heeft Webb gebruikt om het door de dwergplaneten weerkaatste zonlicht te analyseren. De daarbij vastgelegde infraroodspectra bevatten informatie over de chemische samenstelling van hun oppervlakken. Uit de spectra blijkt dat Eris en Makemake beide veel methaanijs op hun oppervlak hebben, maar anders dan bij Makemake zijn er bij Eris ook aanwijzingen voor stikstofijs. Opvallend is verder dat geen van beide koolstofmonoxide lijken te bevatten, hoewel dat een belangrijk bestanddeel is van het ijs op kometen, waarvan wordt aangenomen dat ze eveneens uit de Kuipergordel afkomstig zijn. Ook zijn er geen tekenen te zien van grotere organische moleculen, zoals die zich vormen wanneer methaan aan straling wordt blootgesteld. Het ontbreken van diverse soorten ijs en organische moleculen op het oppervlak van beide dwergplaneten is opmerkelijk. Volgens de onderzoekers kan dit een aanwijzing zijn dat er via cryovulkanisme nog ‘verse’ methaan vanuit hun inwendige aan de oppervlakte komt. En dat zou dan weer kunnen betekenen dat de kernen van Eris en Makemake nog genoeg warmte afgeven om een ondergrondse oceaan in stand te houden, zoals ook diverse manen van Jupiter en Saturnus die hebben. (EE)
Meer informatie:
SwRI Scientists Find Evidence of Geothermal Activity Within Icy Dwarf Planets

   
19 februari 2024 • Astronomen (her)ontdekken recordbrekende quasar
Astronomen hebben, met behulp van de Europese Very Large Telescope (VLT), een heldere quasar opgespoord – de allerhelderste die ooit is waargenomen. Quasars zijn de heldere kernen van verre sterrenstelsels en worden van energie voorzien door superzware zwarte gaten. Het zwarte gat in deze recordbrekende quasar wordt per dag een zonsmassa zwaarder en is daarmee, voor zover bekend, ook het snelst groeiende zwarte gat dat we kennen (Nature Astronomy, 19 februari). Zwarte gaten die quasars aandrijven, verzamelen materie uit hun omgeving – een proces waarbij zoveel energie wordt opgewekt dat er enorme hoeveelheden licht vrijkomen. Zo veel zelfs dat quasars tot de helderste hemelobjecten behoren, en ook verre exemplaren zichtbaar zijn vanaf de aarde. In het algemeen geldt dat de helderste quasars worden aangedreven door de snelst groeiende superzware zwarte gaten. De nu ontdekte quasar, J0529-4351 genaamd, is zo ver van de aarde verwijderd dat zijn licht er meer dan 12 miljard jaar over heeft gedaan om ons te bereiken. Rond het zwarte gat dat hem van energie voorziet heeft zich een schijf van materie opgehoopt die 500 biljoen keer zo fel straalt als onze zon. Met een middellijn van zeven lichtjaar is deze schijf misschien wel de grootste accretieschijf in het heelal. Dat de heldere quasar pas nu is ontdekt, is opmerkelijk, maar niet onverklaarbaar. Voor het opsporen van quasars moeten grote stukken hemel worden afgespeurd. De resulterende databestanden zijn dermate groot dat onderzoekers vaak gebruik maken van machine-learning-modellen om quasars van andere hemelobjecten te onderscheiden. Maar deze modellen worden ‘getraind’ met bestaande gegevens, waardoor ze kandidaten afleveren die op al bekende objecten lijken. Als een nieuwe quasar helderder is dan alle andere quasars die zijn waargenomen, kan het computerprogramma deze simpelweg als een relatief nabije ster beschouwen. En dat is precies wat nu is gebeurd. In feite was J0529-4351 al op foto’s uit 1980 te zien, maar bij een geautomatiseerde analyse van gegevens werd hij ‘afgewezen’, omdat hij te helder zou zijn voor een quasar. Recente waarnemingen met de VLT hebben echter duidelijk gemaakt dat het wel degelijk een quasar is. (EE)
Meer informatie:
Helderste en snelstgroeiende: astronomen ontdekken recordbrekende quasar

   
16 februari 2024 • Webb-ruimtetelescoop fotografeert mogelijke planeten rond witte dwergsterren
Over enkele miljarden jaren zal onze zon opzwellen tot een rode reus en haar buitenste gaslagen de ruimte in blazen. Wat overblijft is een witte dwerg: een object ter grootte van de aarde, maar met net zoveel massa als de zon. De planeten Mercurius, Venus en wellicht ook de aarde zullen door de opzwellende zon worden opgeslokt. Maar de overige planeten van ons zonnestelsel bevinden zich op veilige afstand en ontspringen de dans. Een onderzoeksteam onder leiding van Susan Mullally van het Space Telescope Science Institute in Baltimore (VS) heeft nu het vermoedelijke eindresultaat van dit proces vastgelegd met de Webb-ruimtetelescoop. Met dit instrument hebben de astronomen vier witte dwergen onder de loep genomen. Door heel zorgvuldig het licht van de witte dwergen zelf uit de opnamen weg te ‘poetsen’ ontdekten ze bij twee van de vier het zwakke schijnsel van een mogelijke reuzenplaneet. Op de opgeschoonde foto’s van de twee witte dwergen is een roodachtig getint object te zien. Als dit inderdaad planeten zijn, dan hebben ze minstens net zoveel massa als de planeet Jupiter. En waarschijnlijk bevonden ze zich oorspronkelijk net zo ver van hun moedersterren als Jupiter en Saturnus van de zon. Helemaal zeker is de ontdekking van de planeten echter niet. Het is niet onmogelijk dat de rode vlekjes op de Webb-opnamen in werkelijkheid kleine objecten binnen ons eigen zonnestelsel zijn die tijdens de opnamen toevallig het beeldveld van de ruimtetelescoop doorkruisten. Ook zouden het roodachtige sterrenstelsels kunnen zijn die ver achter de witte dwergen staan. Maar de onderzoekers schatten dat de kans op deze toevalligheden klein is: 1 op 3000. (EE) 
Meer informatie:
JWST Photographs Possible Giant Planets Around White Dwarfs

   
15 februari 2024 • Nieuwe waarnemingen leggen onverklaarbaar verre, oude sterrenstelsels bloot
Ons begrip van het ontstaan van sterrenstelsels en de aard van de donkere materie zou wel eens volledig op zijn kop kunnen komen te staan na nieuwe waarnemingen van een populatie van sterren, van meer dan 11 miljard jaar geleden, die omvangrijker is dan ons Melkwegstelsel en eigenlijk niet zou mogen bestaan. Tot die conclusie komt een internationaal onderzoeksteam onder leiding van Karl Glazebrook van Swinburne University of Technology in Australië (Nature, 14 februari). De bevindingen van de astronomen zijn gebaseerd op nieuwe spectroscopische gegevens van de Webb-ruimtetelescoop. Deze laten zien dat een groot sterrenstelsel in het vroege heelal, dat we waarnemen zoals het er 11,5 miljard jaar geleden uitzag, een extreem oude populatie van sterren heeft die nog eens 1,5 miljard eerder is gevormd. Dat lijkt onmogelijk, omdat er op dat moment nog niet genoeg donkere materie was samengeklonterd om de vorming van deze sterren mogelijk te maken. Het team van Glazebrook was al zeven jaar op ‘jacht’ naar dit specifieke sterrenstelsel, en heeft het urenlang bekeken met de twee grootste telescopen op aarde (de Keck-telescoop op Hawaï en de Europese Very Large Telescope in Chili) om erachter te komen hoe oud het was. Maar het was te zwak om zinnige metingen te kunnen doen. Webb is de eerste telescoop die de aard van het stelsel heeft kunnen bevestigen. De bestaande theorieën over de vorming van sterrenstelsels voorspellen dat het aantal zware sterrenstelsels sterk afneemt naarmate je dieper het heelal in kijkt. Maar inmiddels zijn al extreem zware, rustige sterrenstelsels waargenomen op één tot twee miljard jaar na de oerknal. En dat zet de huidige theoretische modellen op losse schroeven. De hamvraag is nu hoe zich zo vroeg in de geschiedenis van het heelal sterrenstelsels hebben kunnen vormen, en welke raadselachtige mechanismen ervoor hebben gezorgd dat het stervormingsproces stopte, terwijl het elders in het heelal gewoon doorging. Ook is nog onduidelijk hoe talrijk deze vroege sterrenstelsels zijn. Verdere waarnemingen zullen dit moeten uitwijzen.
Meer informatie:
‘Beyond what’s possible’: new JWST observations unearth mysterious ancient galaxies

   
14 februari 2024 • Verklaring voor korte kosmische radioflitsen lijkt een stapje dichterbij
Wat is de oorzaak van de snelle radioflitsen – korte, maar intense uitbarstingen van radiostraling die de afgelopen jaren zijn waargenomen? Astronomen zijn mogelijk een stap dichter bij het antwoord op deze vraag gekomen. Met behulp van twee röntgentelescopen in de ruimte hebben ze ingezoomd op het grillige gedrag van een magnetar – het snel rondtollende, compacte restant van een uitgedoofde ster – kort vóór en ná dat deze zo’n radioflits produceerde (Nature, 14 februari). Hoewel ze slechts een fractie van een seconde duren, komt bij snelle radioflitsen ongeveer net zoveel energie vrij als onze zon in een jaar produceert. Maar omdat ze zo kort duren, laat zich doorgaans maar moeilijk vaststellen waar de radioflitsen precies vandaan komen. Tot 2020 bevonden de enige radioflitsen waarvan de bron kon worden herleid zich buiten ons Melkwegstelsel – te ver weg om te kunnen vaststellen door welk soort object ze waren uitgestoten. Maar toen er uiteindelijk dan toch eentje binnen het Melkwegstelsel werd waargenomen, bleek die afkomstig van een magnetar. In oktober 2021 produceerde dezelfde magnetar, met de aanduiding SGR 1935+2154, opnieuw een snelle radioflits. En deze werd gedetailleerd bekeken door NASA-satelliet NuSTAR en het NICER-instrument aan boord van het internationale ruimtestation ISS. De beide röntgentelescopen namen de magnetar uren achtereen waar, en vingen zo een glimp op van wat zich op het oppervlak van dit object afspeelde. De waarnemingen laten zien dat de radioflits plaatsvond tussen twee ‘schokken’ waarbij de magnetar plotseling sneller begon te draaien. SGR 1935+2154 is naar schatting ongeveer achttien kilometer groot en tolt ongeveer 3,2 keer per seconde om zijn as. Het versnellen of afremmen van deze draaiing kost enorm veel energie. De onderzoekers waren dan ook verrast om te zien dat de magnetar tussen beide schokken binnen enkele uren afremde tot minder dan zijn oorspronkelijke draaisnelheid. Normaal gesproken duurt dit proces weken tot maanden. Er gebeuren dus duidelijk dingen met deze objecten op veel kortere tijdschalen dan tot nu toe werd aangenomen. En het vermoeden bestaat dat er een verband is met de manier waarop snelle radioflitsen worden opgewekt. Op basis van deze ene waarneming kan echter nog niet precies worden vastgesteld welke factoren daarbij een rol spelen. Een van de mogelijkheden is dat bij de eerste schok een barst in het oppervlak van de magnetar is ontstaan, waardoor materiaal uit het inwendige van het object kon ontsnappen. Door massaverlies gaan rondtollende objecten langzamer draaien, en dat zou de sterke afremming van SGR 1935+2154 kunnen verklaren. Maar het laatste woord is hier nog niet over gezegd. (EE)
Meer informatie:
NASA Telescopes Find New Clues About Mysterious Deep Space Signals

   
13 februari 2024 • Astronomen ontdekken vrij rondzwervende ‘dubbele Jupiter’
Een onderzoeksteam onder leiding van Luis F. Rodríguez van de Universiteit van Mexico heeft een bijzondere ontdekking gedaan: twee om elkaar wentelende objecten die ongeveer net zoveel massa hebben als de planeet Jupiter, maar niet gebonden zijn aan een ster. Het bestaan ervan kwam aan het licht bij waarnemingen van de Orionnevel – een bekend stervormingsgebied – met twee radiotelescopen in de VS en de Webb-ruimtetelescoop. Met behulp van de VLA onderzochten de astronomen een klasse van objecten die bekendstaan als Jupiter-mass binary objects of kortweg JuMBO’s. In 2023 werd een groep van veertig van deze objecten opgespoord, en de verwachting was dat ze ook op radiogolflengten waarneembaar zouden zijn. Verrassend genoeg is dat maar bij één – JuMBO 24 – ook echt het geval. De twee planeten in dit dubbelsysteem blijken beide aanzienlijk meer radiostraling uit te zenden dan bruine dwergen – ‘mislukte’ sterren die veel met JuMBO’s gemeen hebben, en doorgaans op infrarode golflengten worden waargenomen. Onduidelijk is nog hoe objecten als deze in het bestaande plaatje van de vorming van sterren en planeten passen. Maar theoretisch zouden de beide componenten van JuMBO 24 manen kunnen hebben die vergelijkbaar zijn met Europa (Jupiter) en Enceladus (Saturnus) – manen met een oceaan onder hun ijskorst. (EE)
Meer informatie:
Astronomers Discover Jupiter-sized Objects Drawn into Each Other’s Orbit

   
13 februari 2024 • Watermoleculen gedetecteerd op het oppervlak van droge planetoïden
Met behulp van gegevens van de (inmiddels uit de vlucht genomen) ‘vliegende sterrenwacht’ SOFIA hebben wetenschappers van het Southwest Research Institute (VS) voor het eerst watermoleculen ontdekt op het oppervlak van twee silicaatrijke planetoïden. De detectie komt als een verrassing, omdat werd aangenomen dat planetoïden van dit type zeer droog zijn (Planetary Science Journal, 12 februari). Planetoïden zijn overblijfselen van het planeetvormingsproces, en hun samenstellingen hangen sterk af van de plek binnen de zonnenevel waar ze zijn gevormd. Silicaatrijke, c.q. droge planetoïden ontstonden dicht bij de zon, terwijl ijsachtig materiaal verder daarvandaan is samengeklonterd. Door de locaties en samenstellingen van planetoïden te onderzoeken, kunnen planeetwetenschappers te weten komen hoe de verschillende materialen in de zonnenevel waren verdeeld en hoe ze sinds hun vorming zijn geëvolueerd. Bij eerdere waarnemingen met de infraroodtelescoop van SOFIA had het onderzoeksteam, onder leiding van Anicia Arredondo, al watermoleculen in een van de grootste kraters op het zuidelijk halfrond van de maan gedetecteerd. Dat bracht de onderzoekers op het idee om het instrument ook op een aantal van droge planetoïden te richten. Bij de planetoïden Iris en Massalia resulteerde dit in een eenduidige detectie van moleculair water. De spectrale gegevens van twee kleinere planetoïden, Parthenope en Melpomene, bevatten te veel ruis om de aanwezigheid van water met zekerheid te kunnen vaststellen. Het team wil daarom een stuk of dertig planetoïden ook gaan bekijken met de Webb-ruimtetelescoop. (EE)
Meer informatie:
SwRI Scientists Identify Water Molecules on Asteroids for the First Time

   
9 februari 2024 • Ook supernova’s van type Ia kunnen belangrijke ‘stoffabrieken’ zijn
De ruimte tussen de sterren bevat grote hoeveelheden stof – moleculen die zijn samengeklonterd tot kleine vaste deeltjes. Maar waar dit stof precies vandaan komt, is niet altijd even duidelijk. Een internationaal team van astronomen uit onder meer China, de VS, en Chili heeft nu echter een belangrijke nieuwe bron van kosmisch stof opgespoord: de botsing van de schokgolf van een supernova van Type Ia met gas in zijn omgeving (Nature Astronomy, 9 februari). Dat supernova’s een rol spelen bij de productie van stof was al bekend, maar tot nu toe was dit alleen bij supernova’s van type II geconstateerd – supernova’s die ontstaan wanneer de kern van een zware ster ineenstort en vervolgens explodeert. Explosies van dit type treden echter niet op in zogeheten elliptische sterrenstelsels, terwijl deze wél kosmisch stof bevatten. Het nieuwe onderzoek laat zien dat het stof in deze sterrenstelsels voor een groot deel afkomstig kan zijn van supernova’s van Type Ia: de explosies van witte dwergsterren die materie van een begeleidende normale ster hebben afgesnoept. De astronomen leiden dit af uit waarnemingen van een supernova met de aanduiding SN 2018evt, die in de loop van drie jaar zijn gedaan met diverse telescopen in de ruimte en op aarde. Daarbij hebben ze ontdekt dat de schokgolf van de supernova op materiaal is gestuit dat eerder door een of beide sterren in het dubbelstersysteem werd afgestoten. Tijdens hun waarnemingen merkten de onderzoekers namelijk op dat de supernova op zichtbare golflengten aanzienlijk zwakker werd, terwijl hij in het infrarood juist helderder begon te gloeien. Dit was een duidelijk teken dat er stof vrijkwam bij de botsing tussen de schokgolf van de supernova en het circumstellaire gas. De waarnemingen wijzen erop dat bij deze ene supernova-explosie ongeveer een honderdste zonsmassa aan stof is geproduceerd. Dit lijkt niet zo veel, maar naarmate het restant van de supernova afkoelt kan de hoeveelheid stof nog met een factor tien toenemen. En daarmee zouden supernova’s van type Ia weleens de belangrijkste leveranciers van stof in elliptische sterrenstelsels kunnen zijn. (EE)
Meer informatie:
Researchers discover cosmic dust storms from Type Ia supernova